Bijlage E: Uitgangspunten voor de Programmabegroting 2026-2029

Deze bijlage bevat de uitgangspunten voor het opstellen van de Programmabegroting 2026-2029.  

Financiële positie
Het behoud van een duurzaam financieel gezonde gemeente is een randvoorwaarde voor het opstellen en uitvoeren van de Programmabegroting 2026-2029. In de programmabegroting geven wij nader inzicht in de financiële positie en beantwoorden wij de volgende vragen. Bij het beantwoorden van de vragen maken we duidelijk welke specifieke informatie, zoals financiële kengetallen, we gebruiken. 

A. Zijn we financieel wendbaar en weerbaar (ook op de langere termijn)? 

  • Financiële kengetallen (Besluit Begroting en Verantwoording), inclusief een toelichting en vergelijking met de signaleringswaarden uit het Gemeenschappelijk Financieel Toezichtkader (GTK 2020 Gemeenten) 
  • Inzicht in reserves en voorzieningen 

B. Kunnen we de financiële risico's aan? 

  • Weerstandsratio (benodigd en beschikbaar weerstandsvermogen op basis van het risicoprofiel)
  • Weerstandsnorm uit het GTK 2020 Gemeenten 

C. Is er ruimte voor nieuw beleid? 

  • Toelichting begroting en meerjarenraming (onder andere begrotingssaldo en structureel evenwicht, informatie over stelposten en taakstellingen, verhouding bestaand en nieuw beleid) 
  • Renterisico en kasgeldlimiet (Wet Financiering decentrale overheden) 
  • EMU-saldo 

Nominale ontwikkeling
De begroting van Delft wordt geraamd in constante prijzen. Dit betekent dat het begrotings- en meerjarenbeeld jaarlijks wordt aangepast aan het prijspeil voor het nieuwe begrotingsjaar. Bij het aanpassen van het prijspeil houden we rekening met de actuele loon- en prijsontwikkeling. Het gaat dan om de budgetten voor salariskosten, materiële kosten (inclusief verbonden partijen, subsidies en vastgoed), investeringen en de tarieven. 

Een deel van de inkomsten die de gemeente ontvangt via het gemeentefonds, is bedoeld om prijs- en loonstijgingen (de zogenoemde nominale ontwikkeling) op te vangen. De hoogte van dit bedrag hangt af van de groei van de Nederlandse economie, gemeten via het bruto binnenlands product (pBBP).  De actuele indices voor het BBP staan in het Centraal Economisch Plan (CEP, februari 2025) van het Centraal Planbureau (CPB). Deze cijfers worden gebruikt voor een raming in de Voorjaarsnota van het Rijk, om een eerste inschatting te maken van de financiële ruimte voor gemeenten. Deze inschatting wordt nader uitgewerkt en concreet verdeeld over de gemeenten in de meicirculaire van het gemeentefonds. Op basis van de meicirculaire bepalen we hoeveel middelen er beschikbaar zijn voor nominale ontwikkeling en doen we een voorstel voor de toe te kennen indexeringen 2026 in de Programmabegroting 2026-2029. 

Voor de ontwikkeling van de salariskosten in 2026 (loonontwikkeling en pensioenpremie) gebruiken we de nieuwe CAO die is afgesloten voor de periode 1 april 2025 tot en met 31 maart 2027 (6,7% + € 35 voor 2 jaar) en het premiebeleid van het ABP.  Omdat de CAO op tijd beschikbaar is, is een inschatting op basis van de index Prijs overheidsconsumptie, beloning werknemers: 1,8% (bron: CEP 2025) niet benodigd.   

Voor de budgetten voor goederen en diensten (van derden) hanteren we als uitgangspunt een compensatie van 2,1%. Dit is gebaseerd op de index voor materiële overheidsconsumptie. Voor de tarieven geldt een maximale stijging van 2,6%, in lijn met de consumentenprijsindex (bron: CEP 2025).  

Voor verbonden partijen, subsidies en voor de onderhoudskosten van het vastgoed gelden in de programmabegroting de volgende indexeringspercentages.

  • Verbonden partijen dienen voorafgaand aan het begrotingsjaar een ontwerpbegroting in bij de deelnemende gemeenten/aandeelhouders. Tot nu toe is de nominale ontwikkeling gebaseerd op een gewogen gemiddelde van drie indices: de loonvoet sector overheid, de prijsontwikkeling op overheidsconsumptie (IMOC) en de prijsontwikkeling op overheidsinvesteringen (lBOl). De weging van deze indices is respectievelijk 60%, 20% en 20%. De totale bijdrage aan de verbonden partij (inclusief indexatie) wordt gebaseerd op de ontwerpbegrotingen en de beschikbare zienswijzen. Vanaf de Kaderbrief Gemeenschappelijke Regelingen 2027 wordt ingezet op een nominale ontwikkeling die aansluit bij de (nieuwe) systematiek voor het gemeentefonds op basis van het BBP.   
  • Voor uitgaande subsidies wordt compensatie gegeven voor een gewogen gemiddelde van de salarisontwikkeling (op basis van de index Prijs overheidsconsumptie, beloning werknemers) en materiële kostenontwikkeling (op basis van de index Prijs materiële overheidsconsumptie). Uitgangspunt is dat 70% van de subsidie betrekking heeft op salarissen en 30% op materiële kosten. Dit is een generieke compensatie die geen rekening houdt met de specifieke kosten per subsidieontvanger.
  • Voor het Vastgoedbedrijf hanteren we bij het aanpassen van de begroting de nominale ontwikkelingen, die specifiek van toepassing zijn op vastgoed. Op basis van de uitgangspunten van de Vastgoedanalyse worden de nominale ontwikkelingen voor het Vastgoedbedrijf bepaald. Het Vastgoedbedrijf huurt een aantal panden van derden. Externe partijen passen de huur jaarlijks aan op basis van bestaande contracten. Om de ramingen en de werkelijke huurkosten in overeenstemming te brengen, wordt het vastgoedspecifieke percentage voor huurkosten toegepast.  

Bij investeringsprojecten moet vooraf rekening worden gehouden met de benodigde indexering, gedurende de gehele looptijd van het project. Dit is onderdeel van het voorstel om een investeringsproject te starten en middelen daarvoor toegekend te krijgen. In uitzonderlijke gevallen kan bij een investeringsproject desondanks extra inflatiecorrectie noodzakelijk zijn, door vertraging of boventrendmatige prijsstijging. We hebben daarvoor in de Kadernota 2024 (€ 6 miljoen incidenteel voor ontvangen rijkssubsidies) en via de Programmabegroting 2025-2028 (€ 223.000 structureel voor het investeringsprogramma) extra middelen gereserveerd.  

Elk jaar beoordelen we of het noodzakelijk is om investeringsbudgetten op te hogen en om investeringen te herfaseren. Dat is onderdeel van het actualiseren van het investeringsprogramma. Bij deze beoordeling betrekken we investeringen in de beheerplannen, grondexploitaties en bijvoorbeeld de businesscase Schieoevers. Ook investeringen in de onderwijshuisvesting worden daarbij bekeken. Daar worden de geraamde investeringsbedragen aangepast, aan de hand van de meest recente index voor utiliteitsbouw, zoals gepubliceerd in het Bouwkostenkompas.  

De uitkomsten zijn onderdeel van het voorstel voor de bouwsteen Investeringen in de nieuwe begroting. Daarbij houden we rekening met de beschikbare financiële ruimte voor loon- en prijsontwikkeling. 

Onroerendezaakbelasting (OZB)
Bij de OZB gaat het om drie belastingen: 

  • OZB-eigenaren woningen (OZB EW) 
  • OZB-eigenaren niet-woningen (OZB ENW) 
  • OZB-gebruikers niet-woningen (OZB GNW) 

Voor het opstellen van de voorstellen voor de OZB-tarieven gebruikt de gemeente een rekenmodel met als uitgangspunt de sturing op de totale OZB-opbrengst. Dit is onafhankelijk van de waardeontwikkeling van objecten. De Regionale Belastinggroep levert jaarlijks voor het rekenmodel een dataset die bestaat uit gegevens over: 

  • De totale WOZ-waarde en waardeontwikkeling van woningen in eigendom en van niet-woningen in eigendom en gebruik. 
  • De correctiefactoren voor bezwaar, oninbaarheid en leegstand.  

In het rekenmodel zijn de volgende bestuurlijke keuzes verwerkt: 

Indexering van de totale opbrengst 
Een voorstel voor inflatiecorrectie vanaf 2026 wordt voorbereid met inachtneming van het actuele percentage voor de consumentenprijsindex (CPI) in 2024, 2025 en 2026. De opbrengst van deze inflatiecorrectie maakt deel uit van de nominale ontwikkeling en draagt bij aan de bekostiging van de loon- en prijsbijstelling om uit te komen op het prijspeil 2026.

Negatieve maatstaf in het gemeentefonds 
In het gemeentefonds is voor de belastingcapaciteit per gemeente een negatieve maatstaf opgenomen. Dit betekent een korting op de algemene uitkering op basis van een inschatting van de lokale opbrengst van de OZB. Jaarlijks berekenen de beheerders van het gemeentefonds deze maatstaf opnieuw op basis van de waarde onroerende zaken (WOZ) en een landelijk rekentarief. Bij de indexatie van de totale OZB-opbrengst houden we rekening met een gewogen gemiddelde van de ontwikkeling van de negatieve maatstaf en de stijging van de CPI.  

Verdeling 
Het aandeel van iedere belasting in de totaalopbrengst:  

  • OZB EW: 51,45%,  
  • OZB ENW: 28,23%  
  • OZB GNW: 20,32% 

Correctiefactoren 
De toerekening van de correctiefactoren voor bezwaar, oninbaar en leegstand.  

Areaal  
Voor de extra inkomsten als gevolg van areaaluitbreiding in het begrotingsjaar 2025 volgt een voorstel in de Programmabegroting 2026-2029. Na het bepalen van de nieuwe tarieven wordt de opbrengst van het nieuwe areaal toegevoegd aan de totaalopbrengst. Deze opbrengst krijgt hiermee het karakter van een meeropbrengst (de WOZ-waarde van het nieuw areaal wordt niet toegevoegd aan de totale WOZ-waarden voor de tariefberekening, waardoor geen dempend effect ontstaat op de belastingtarieven). 

Gesloten circuits Reiniging, Riolering, Omgevingsvergunningen
Voor de gesloten circuits gaan we ervan uit dat het tarief kostendekkend is en dat alle kosten die we maken voor het gesloten circuit ook ten laste worden gebracht van het gesloten circuit. Dit betekent dat behalve de directe kosten van afvalstoffeninzameling en- verwerking en het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) rekening wordt gehouden met inflatiecorrectie, perceptiekosten van de RBG, oninbaarheid en areaaluitbreiding. 

Perceptiekosten
Perceptiekosten zijn de uitvoeringskosten die z?n verbonden aan de betreffende heffing. Deze worden toegerekend aan de via het tarief te verhalen kosten, als het gaat om een heffing met een maximaal toegestane kostendekkendheid van 100%. Dit z?n met name de rioolheffingen en de afvalstoffenheffing en de leges. B? de belastingen (OZB, toeristenbelasting, parkeerbelasting, precario, reclamebelasting) gaat het om tarieven zonder limiet en is de kostendekkendheid dus niet relevant. Bij riool, afval en omgevingsvergunningen berekenen we de perceptiekosten door in de tarieven. 

Een voorstel voor aanpassing van de tarieven van de woonlasten is onderdeel van de Programmabegroting 2026-2029.  

Financieel toezicht provincie Zuid-Holland
Op basis van de gemeentewet moet de begroting structureel en reëel in evenwicht zijn. Structureel evenwicht houdt in dat structurele lasten gedekt worden door structurele baten (per jaarschijf). Lasten en baten moeten reëel geraamd zijn. Concreet houdt dit in dat we een goede inschatting maken van hoeveel taken kosten, hoeveel opbrengsten binnenkomen en hoeveel eventueel bespaard kan worden met het nemen van maatregelen.  

Aandachtspunten hierbij zijn:  

  • Verwerking van de terugloop van de algemene uitkering vanaf 2026. 
  • Verschuiving van de ingangsdatum voor de eigen bijdrage Wmo naar 1 januari 2027. 
  • Raming van aanvullende middelen voor jeugdzorg vanaf 2026 (commissie van wijzen, 2021). 
  • Afspraken over rapport Groeipijn (deskundigencommissie Hervormingsagenda Jeugd, 2025). 
  • Raming middelen voor klimaat- en energiebeleid (CDOKE-regeling na 2025). 
  • Eventuele overschotten op specifieke uitkering opvang Oekraïners zijn incidenteel. 
  • Bezuinigingen moeten worden benoemd en concreet toegelicht. 
  • Het totaal van (mutaties van) de reserves dient aan te sluiten met: 
    • De staat van de reserves. 
    • Het overzicht van incidentele baten en lasten en structurele reservemutaties. 

Sociaal domein
Voor het sociaal domein hanteren we een financieel kader dat bestaat uit middelen uit de programma's Gezonde en sociale stad (Wmo, Jeugd), Samenleven, onderwijs en cultuur en Werk en inkomen (participatie). Een actueel overzicht van het financieel kader is onderdeel van begroting en jaarstukken. De uitgaven die nodig zijn voor het sociaal domein en de inkomensverstrekkingen ramen we op basis van lokale ramingen.   

BBV
De gemeentelijke boekhoudvoorschriften in het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) zijn geactualiseerd. Eind 2023 en in 2024 heeft de commissie BBV notities geactualiseerd waarmee rekening moet worden gehouden: 

  • Notitie Rente (verwerkt vanaf de Programmabegroting 2025-2028). 
  • Notitie Grondbeleid (verwerkt vanaf de Programmabegroting 2025-2028). 
  • Notitie Overhead.  Tot de kosten van overhead worden op grond van deze notitie de kosten gerekend die samenhangen met de sturing en ondersteuning van medewerkers in het primaire proces. Dit is op zichzelf niet nieuw. Uitgangspunt blijft verder ook dat uitvoeringslasten zoveel mogelijk direct worden toegerekend aan de betreffende taakvelden. Wel nieuw is dat de omvang en de samenstelling van de overhead afhankelijk zijn van de karakteristieken van een organisatie. Dit biedt enige ruimte voor gemeente-specifiek maatwerk, bijvoorbeeld bij opgavegericht werken. De gemeente-specifieke keuzes met betrekking tot overhead worden vastgelegd in de Financiële verordening en een nota Overhead. Vanaf de Programmabegroting 2026-2029 houden we hier vervolgens rekening mee. In de loop van 2025 wordt gewerkt aan een actualisatie van de nota Overhead. 
  • Notitie Structurele en incidentele baten en lasten.  De notitie is geactualiseerd aan de hand van de notitie incidenteel/structureel van het Bestuurlijk Overleg Financiële verhoudingen (BOFv). Met de uitkomsten houden we rekening in het overzicht Incidentele baten en lasten. 

Verder is het aantal taakvelden (met name in het sociaal domein) uitgebreid. Dit heeft geen budgettair effect en wordt volgens deze aanpassing in de regelgeving verwerkt in de Programmabegroting 2026-2029. Ook de balanscodes zijn aangepast vanwege nadere eisen vanuit het CBS. Deze nieuwe balanscodes -die niet leiden tot extra lasten- verwerken we in de jaarstukken 2025. 

Overige uitgangspunten

  • De raming van de algemene uitkering uit het gemeentefonds is gebaseerd op de meicirculaire 2025 en afrekeningen over oude jaren. 
  • In principe is de stijging van de algemene uitkering als gevolg van de groei van de stad (inwoners, woningen) bestemd voor de stijging van de kosten die samenhangen met deze groei. Het inzetten van extra inkomsten als gevolg van de groei van de stad voor andere zaken kan alleen nadat vaststaat dat de integrale kosten van de groei structureel zijn geraamd in de begroting.
  • De omslagrente 2026 berekenen we bij de begroting door het saldo van de rentelasten en -baten te delen door de boekwaarde van de vaste activa.
  • Bij de raming van financieringsbehoefte houden we op basis van de investeringsplanning, ervaringscijfers over de realisatie en de liquide middelen rekening met een gemiddeld investeringsvolume per jaar (bruto). Hierbij houden we rekening met het gefaseerd (oplopend) besteden van ontvangen rijkssubsidies voor woningbouw, infrastructuur en de energietransitie. Op basis van de herfasering en actualisering van het Investeringsprogramma 2025-2028 bepalen we voor de Programmabegroting 2026-2029 het gemiddelde investeringsvolume. 
  • Voor de uitgaande subsidies is in de Programmabegroting 2025-2028 een overzicht opgenomen (zie paragraaf Verbonden partijen en subsidies). In het overzicht zijn de subsidieontvangers en de bedragen waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, vermeld (overeenkomstig artikel 4:23, derde lid onder c, algemene wet bestuursrecht). In de loop van 2025 is gebleken dat voor Stichting Omroep Delft en Stichting Delfts Peil een te laag bedrag is vermeld in het overzicht van de programmabegroting. Dit overzicht wordt voor 2025 aangepast voor Stichting Omroep Delft van € 150.000 naar € 152.500 en voor Stichting Delfts Peil van € 350.000 naar € € 365.000. Dit past binnen de financiële kaders voor de subsidies, die reeds zijn opgenomen in de programmabegroting bij de individuele programma's. In het jaarverslag volgt een overzicht van de werkelijk verstrekte subsidiebedragen, inclusief een toelichting op eventuele afwijkingen.